In Omeka S kun je een verscheidenheid aan metadata-eigenschappen opnemen in een object sjabloon (resource template) om items en itemsets te beschrijven. Hieronder vind je een overzicht van wat je wel en niet kunt opnemen in een object sjabloon:
Wat je kunt opnemen:
-
Eigenschappen uit bestaande vocabulaires: Je kunt eigenschappen selecteren uit de beschikbare vocabulaires die in Omeka S zijn geïnstalleerd, zoals Dublin Core, FOAF (Friend of a Friend), Schema.org, en anderen. Deze eigenschappen worden gebruikt om metadata op een gestandaardiseerde en interoperabele manier te beschrijven.
-
Aangepaste eigenschappen: Als je een unieke eigenschap nodig hebt die niet beschikbaar is in de bestaande vocabulaires, kun je een aangepaste eigenschap maken en toevoegen aan je object sjabloon.
-
Data types: Voor elke eigenschap in je object sjabloon kun je een gegevenstype kiezen, zoals "Literal" (letterlijk), "URI" (Uniform Resource Identifier) of "Resource" (bron). Dit bepaalt hoe de waarden voor deze eigenschap moeten worden ingevoerd en opgeslagen.
-
Vereiste eigenschappen: Je kunt aangeven of een eigenschap verplicht is voor items en itemsets die het object sjabloon gebruiken. Als een eigenschap vereist is, moeten gebruikers een waarde voor die eigenschap invoeren om het item of de itemset op te slaan.
-
Prompts en instructies: Je kunt optionele prompts of instructies toevoegen aan elke eigenschap in je object sjabloon om gebruikers te helpen bij het invoeren van de juiste waarden.
Wat je niet kunt opnemen:
-
Dynamische of geautomatiseerde waarden: Object sjablonen in Omeka S ondersteunen standaard geen dynamische of geautomatiseerde waarden, zoals automatisch gegenereerde datums, tellers of berekeningen. Om dergelijke functionaliteit te bereiken, heb je mogelijk aangepaste modules of scripts nodig.
-
Complexe datamodellen: Object sjablonen in Omeka S zijn bedoeld om eenvoudige en platte metadatastructuren te beschrijven. Ze ondersteunen standaard geen complexe of hiërarchische datamodellen.